Wanneer PMKT?

Elk kind is uniek en heeft prachtige kwaliteiten. Wanneer het kind ongewenst gedrag vertoont, worden die kwaliteiten helaas niet altijd meer gezien.

Verschillende invloeden vanuit de omgeving kunnen gedrag beïnvloeden. Gedrag wordt ook beïnvloed door hoe iemand zichzelf beleeft en ervaart.

Een kind kan last hebben van lichamelijke en psychosomatische klachten als hoofdpijn, buikpijn of hyperventilatie.

Ook kan het kind angst ervaren als faalangst, angst om naar een dokter of tandarts te gaan of angst voor de zwemles, een presentatie of om ergens te logeren.

De gedragscomponenten van het kind worden beïnvloed door wat er genetisch, in aanleg bij het kind aanwezig is en door wat het kind meemaakt in zijn leven (in heden en verleden).

Een kind dat makkelijk beweegt, bouwt een goed zelfvertrouwen op. Het zal zich thuis voelen tussen leeftijdgenoten, op school en in het gezin.

Opvallende bewegingsdrang kan een onderliggende emotionele oorzaak hebben. Omgekeerd kan een onrijpe manier van bewegen sociale en emotionele problemen als gevolg hebben.

Merkt u iets op aan uw kind, is het uit zijn of haar doen? Maakt u zich ongerust over bepaald gedrag? Of loopt het thuis en/of op school niet als vanzelf? Is het duidelijk dat uw kind niet lekker in zijn vel zit? Merkt u iets anders in gedrag bij uw kind wel of niet samenhangend met een verandering of nare gebeurtenis en gunt u uw kind om hier aandacht voor te hebben?

Stel uzelf dan de volgende vraag: In welke mate beperkt het probleem of het gedrag het kind in zijn doen en zijn? Heeft het kind er zelf last van?

Hoe kan het gedrag van uw kind eruit zien?

Op sociaal vlak → contact maken en/of onderhouden met volwassenen of andere kinderen gaat moeizaam – geeft aan gepest te worden of uw kind pest zelf – geen vrienden kunnen maken – moeite om gevoelens van een ander goed aan te voelen.

Op motorisch vlak → problemen hebben met balans – coördinatie – onhandig, houterig bewegen – overbeweeglijk zijn – last hebben van passiviteit – een gespannen manier van bewegen – problemen hebben met schrijven, knippen, tekenen (fijne motorische vaardigheden) – moeite met zelf aankleden, veters strikken.

Op emotioneel vlak → teruggetrokken zijn – agressief zijn – gespannen zijn – (faal)angstig zijn – een negatief zelfbeeld hebben – last hebben van woede aanvallen – onzeker zijn/weinig zelfvertrouwen hebben – niet voor zichzelf durven opkomen – somber zijn – problemen ervaren bij het uiten van emoties – slecht slapen, veel dromen of juist nachtmerries hebben – snel geprikkeld, geïrriteerd of boos zijn – ruzie maken – snel uit balans, verdrietig of bang zijn, huilt vaak, is brutaal, is verlegen – geeft snel op als iets niet direct lukt.

Op cognitief vlak – denken – leren → last hebben van impulsiviteit – problemen hebben met plannen/organiseren van taken – moeite om aandacht vast te houden – motivatieproblemen ervaren – informatieverwerkingsproblemen hebben – liegen of zwijgen.

Op sensorisch vlak → moeite met zindelijk worden – weinig lichaamsbesef hebben – over- of ondergevoelig voor prikkels zijn, een gespannen indruk maken, moeite om grenzen aan te voelen, laat onrust zien, is sensitief en heeft hier last van.

Prikkelverwerking → In onze huidige, drukke maatschappij heeft de prikkelverwerking een steeds grotere impact op het functioneren van een kind. Wat is er nodig om met die zintuiglijke prikkels om te kunnen gaan? Denk aan geluid, zicht, reuk, smaak, geur, voelen en bewegen.

Sensorische informatieverwerking (SI), is het vermogen om zintuiglijke informatie vanuit de wereld om ons heen en vanuit ons eigen lichaam op te nemen, te selecteren en de verschillende stukjes informatie aan elkaar te verbinden zodat we op een juiste manier kunnen reageren.

Als een kind problemen heeft met de sensorische informatieverwerking (SI) kan een kind niet goed reageren op de zintuiglijke prikkels die binnenkomen. Een goed ontwikkelde prikkelverwerking is basisvoorwaarde voor allerlei vaardigheden, waaronder leren, spelen, sporten of zindelijkheid.

Bewegingsgedrag

De ontwikkeling van een kind kan ook stagneren of onder druk komen te staan, als het kind nog moet leren om te gaan met bijzondere eigenschappen als hooggevoeligheid, hoogbegaafdheid of als er sprake is van een ontwikkelingsstoornis zoals; hechtingsproblematiek, angststoornissen of autismespectrum stoornissen (ASS). Ook kan de ontwikkeling van het kind stagneren of onder druk komen te staan als het kind een traumatische gebeurtenis als: ziekte, verlies, scheiding of een ongeluk heeft meegemaakt.

Roept één van bovenstaande gedragingen herkenning op. Nieuwsgierig geworden naar hoe hier dan vervolgens in therapie aandacht voor is? Neem dan vrijblijvend contact met mij op voor een oriënterend gesprek.

Bekijk concrete voorbeelden